Aan het begin van de twintigste eeuw startte Lewis Terman met zijn langlopende onderzoek naar kinderen met een IQ score boven de 135, om de toen heersende ideeën te weerleggen. Dit onderzoek wordt beschouwd als een van de mooiste studies in de psychologie, maar kreeg ook kritiek. Schrijver Elise Hofhuis onderzocht hoe deskundigen van nu over dit onderzoek en de resultaten denken.
Vroeg rijp, vroeg rot?
In het begin van de twintigste eeuw heerste de opvatting dat zeer intelligente kinderen over het algemeen ziekelijk waren, sociaal onhandig en niet stabiel ontwikkeld. Kinderen die te vroeg tot bloei kwamen, zouden te snel opbranden en zelfs opgroeien als domme of krankzinnige volwassenen. Lewis Terman — die al eerder onderzoek had gedaan naar intelligentie en onder andere betrokken was bij het ontwikkelen van de Stanford-Binet-test én een aanhanger was van de eugenetische beweging (zie kader) — wilde in eerste instantie een groep hoogbegaafde kinderen gedurende tien jaar
volgen om te kijken of hun ‘vroege intellectuele superioriteit’ behouden zou blijven. De studie werd al snel uitgebreid om de deelnemers ook als volwassene te blijven volgen.
Bewijs van het tegendeel
Het oorspronkelijke doel van het onderzoek was om het tegendeel van de heersende ideeën over deze kinderen te bewijzen. Ook dacht Terman dat het zo vroeg mogelijk ontdekken van de meest intelligente kinderen ervoor zou zorgen dat deze later op belangrijke posities terecht konden komen. Voor dit doel selecteerde hij 857 jongens en 671 meisjes met een IQ score boven de 135 uit grote en middelgrote steden in Californië. Op dit moment hebben dertien rondes dataverzameling plaatsgevonden over deze groep sinds het begin in 1921-1922. Er zijn onder andere gegevens verzameld over de ouders, met name de moeders omdat Terman dacht dat vaders nauwelijks een rol in de opvoeding hebben, en een grote hoeveelheid ingevulde tests en vragenlijsten. De studie loopt op dit moment nog steeds en zal doorgaan tot de laatste proefpersoon overleden is of heeft aangegeven te willen stoppen.
Longitudinaal onderzoek
De meeste psychologen lijken het erover eens te zijn dat de Terman Study heel belangrijk is geweest, los van het onderwerp, omdat dit de allereerste longitudinale studie – een studie die een groep mensen langere tijd volgt – is en de studie erg groot is opgezet. Tegenwoordig zijn longitudinale studies heel belangrijk voor het onderzoek in de sociale wetenschappen omdat ontwikkelingen gedurende langere tijd gevolgd kunnen worden en omdat het volgen van de ontwikkeling van een groep proefpersonen nauwkeuriger is dan het vergelijken van verschillende groepen naast elkaar. De Terman Study bevestigde inderdaad dat hoogbegaafde kinderen fysiek niet onderdoen voor andere kinderen, vaak waren de kinderen uit het onderzoek zelfs gezonder en langer dan andere kinderen. De meeste kinderen ontwikkelden zich op een normale, evenwichtige manier.
Emancipatie
Tweederde van de mannen in het onderzoek haalde een bachelor’s degree, wat tien keer vaker was dan bij de gemiddelde bevolking en er waren ook veel mannen die promoveerden of hogere universitaire opleidingen afrondden. De vrouwen deden het gemiddeld gezien ook goed en volgden vaker dan gewoonlijk een universitaire studie. Zij liepen voorop in de trend van carrière maken en op latere leeftijd moeder worden van minder kinderen. Meer dan gemiddeld bleven ze ongetrouwd en maakten ze carrière. In andere opzichten waren de Terman-kinderen net zo gewoon als de rest van de bevolking: sommige stierven jong door ongelukken, ziekte en zelfmoord. Zo’n 40% van de mannen vocht in de Tweede Wereldoorlog. Er waren evenveel scheidingen, zelfmoorden en gevallen van alcoholisme als bij de rest van de bevolking. Financieel deden ze het beter dan gemiddeld: ze verdienden ongeveer het dubbele van een gemiddeld ‘white collar’ salaris.
Steekproef
Ondanks de betekenis van de studie voor de sociale wetenschappen en het feit dat er veel meer aandacht is gekomen voor hoogbegaafde kinderen in het onderwijs, kwam er ook veel kritiek. Eén van de belangrijkste bedenkingen van andere onderzoekers is de manier waarop de steekproef tot stand is gekomen. Dit heeft onder meer te maken met het feit dat de kinderen werden geworven in een gebied in Californië waar de bevolking vooral tot de blanke, hoogopgeleide bovenklasse behoort en dat een grote groep kinderen door hun leraren geselecteerd werd voor deelname. Er zijn onder alle proefpersonen maar twee zwarte kinderen, zes Japanse kinderen en één indiaans kind. Gezien de selectiemethode niet onlogisch, maar het maakt wel dat de steekproef niet goed te vergelijken is met de rest van de bevolking, iets wat in de statistiek de ‘generaliseerbaarheid van de proefset’ genoemd wordt. De socioloog Sorokin beweerde zelfs dat een random gekozen groep kinderen met dezelfde sociaal-economische achtergrond tot ruwweg dezelfde prestaties kwam.
Een ander probleem voor de generaliseerbaarheid van het onderzoek, was het feit dat Terman zich met het leven van zijn proefpersonen bemoeide. Hij schreef onder meer aanbevelingsbrieven voor toelating op de universiteit en bij sollicitaties, waardoor de uitkomsten van het onderzoek ‘besmet’ zijn geraakt. Bovendien kan het feit dat de kinderen wisten dat ze zeer intelligent waren en het deel uitmaken van de groep ‘Termites’, zoals ze zichzelf zijn gaan noemen, het leven van de deelnemers beïnvloed hebben. Ten slotte moet het onderzoek gezien worden als product van de tijd,waardoor onder meer het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, de crisis en de slechtere kansen voor vrouwen ook een rol hebben gespeeld in de uitkomsten.
Nature of nurture
De discussie over de studie en de kritiek daarop heeft mede te maken met het al langer bestaande debat over nature versus nurture: is intelligentie aangeboren, zoals Terman meende en daarmee vrijwel onveranderbaar, of speelt de omgeving hierbij een grote rol? Het is waar dat in het gebied in Californië waar de Terman-kinderen woonden weinig minderheidsgroepen leefden. Waarschijnlijk is het echter ook zo dat leerlingen uit die groepen die wel in aanmerking kwamen, niet zo snel door hun leerkrachten als mogelijke proefpersonen gezien werden, omdat ze de taal niet goed spraken en thuis misschien minder of anders gestimuleerd werden. Dat beaamt ook Lianne Hoogeveen, GZ-psycholoog en verbonden aan CBO Talent Development en de Radboud Universiteit in Nijmegen: “Het is tegenwoordig vrij algemeen geaccepteerd dat de omgeving van groot belang is om het talent van een kind tot bloei te laten komen. Bij kinderen uit minderheidsgroepen zien we vaak dat ze in de taalontwikkeling minder ver zijn dan hun leeftijdsgenootjes uit hogere sociale klassen. Hierdoor zal een kind minder opvallen als intelligent en dat alleen al zorgt ervoor dat leerkrachten onbedoeld lagere verwachtingen van kinderen hebben en ze anders behandelen. Ze zullen daardoor daadwerkelijk lager gaan presteren en ook minder snel geselecteerd worden voor plusklassen.”
IQ-test
Bovendien, meent Hoogeveen, is er nog steeds veel discussie over wat een IQ-test nu eigenlijk meet. Hoewel IQ-tests echt hun nut wel hebben en ontwikkeld zijn met het idee dat ze intelligentie meten, is er nog steeds veel discussie over wat intelligentie nu eigenlijk is en of dit wel meetbaar is met een IQ-test. Ze weerspiegelen vooral ook het idee dat de makers hebben over wat intelligentie is. “In andere culturen zijn vaak heel andere dingen belangrijk dan bijvoorbeeld patronen in figuurtjes herkennen, zodat kinderen daar niet mee in aanraking komen en dan ook lager scoren op dit soort vaardigheden.” Of intelligentie aangeboren is of niet vindt Hoogeveen een minder relevante vraag, het gaat er vooral om dat alle kinderen optimaal gestimuleerd worden, en dat leerkrachten zich bewust zijn van de valkuilen bij het signaleren van deze kinderen.
Erfelijkheid
Jante Nijenhuis is docent en onderzoeker aan de afdeling experimentele en toegepaste psychologie van de Vrije Universiteit en heeft tientallen wetenschappelijke artikelen over intelligentie gepubliceerd. Hij vindt dat – ondanks het belang van de studie – op de gebruikte tests wel wat valt af te dingen. “De persoonlijkheidsvragenlijsten zijn wat primitief vergeleken met tegenwoordig en in de gebruikte IQ-test zit een vrij pittig verbaal element. Terman heeft, wellicht daardoor, bijvoorbeeld ook twee latere Nobelprijswinnaars niet geselecteerd. Een van die twee was William Shockley, een van de uitvinders van de transistor. Die man had waarschijnlijk niet zulke heel hoge verbale vermogens maar was wel heel goed in wiskunde en formules. Het is wel zo dat de blanke welgestelde Amerikanen over het algemeen ook intelligent waren. Maar er zijn natuurlijk ook heel intelligente kinderen uit heel arme milieus. Ik denk dat Terman het effect van de genetica wat te sterk heeft ingeschat, maar we weten nu wel dat intelligentie voor een groot deel erfelijk is. Bij jonge kinderen wordt de erfelijkheid geschat op ongeveer 40%, maar als je gaat kijken naar volwassen en vooral ouderen dan kom je uit op waarden van 80% of 90%. Hoe dat komt, daar kun je over speculeren, maar ik denk dat ouders bij kleine kinderen nogal wat invloed hebben, maar als kinderen ouder worden neemt die invloed af en worden de genen belangrijker.”
De relatie tussen genen en omgeving blijkt ingewikkeld in elkaar te zitten. In een artikel over tweelingstudies en intelligentie voor het tijdschrift Blind wijst Mark Patrick Roeling erop dat uit onderzoek blijkt dat iemands genotype, de aanleg die hij bij de geboorte heeft meegekregen, zich pas kan ontwikkelen bij een juiste omgeving. Als een talent niet gestimuleerd wordt, zal het ook niet tot bloei komen. Maar deze wisselwerking gaat meerdere kanten op, omdat ouders die intelligent zijn vaak ook zullen zorgen voor een uitdagende omgeving, een slim kind op school extra stimulans krijgt en ook zelf door te lezen en dergelijke weer een rijkere omgeving voor zichzelf zal creëren. Genen en omgeving zijn dus nooit helemaal los van elkaar te zien en er is nog veel meer onderzoek nodig om deze relatie helemaal te begrijpen.
Rijke data
We kunnen in ieder geval concluderen dat de Terman Study erg belangrijk is geweest voor het onderzoek in de sociale wetenschappen, maar vooral iets zegt over een groep zeer intelligente kinderen in Californië in het begin van de twintigste eeuw. De verzamelde data vormen vandaag de dag vooral ook een zeer rijke dataset over de levens van een groep mensen in de eerste helft van de twintigste eeuw, die nog steeds veel onderzoekers informatie verschaft. Maar het belangrijkste resultaat van de studie is dat deze in Amerika een belangrijke aanjager is geweest voor bewustwording en voor het verbeteren van het onderwijs aan hoogbegaafde kinderen en die ontwikkeling lijkt langzaam naar Nederland door te sijpelen.